IntroductieHet idee om een verhaal over het laatste huis van mijn grootvader Hok Hoei Kan te schrijven kwam tijdens een interview in het kader van het “Oral History Project” van het CIHC. De interviewster vroeg toen naar mijn vroegste herinnering. Tot mijn eigen verbazing kon ik het incident van de binnendringende Pakistani die het huis van mijn grootvader kraakten zo voor de geest halen.Sterker nog ik kan het op elk ogenblik zo voor mijn ogen als een 3D film laten afspelen en elk detail zien.
Djakarta, Djalan Teuku Umar 15, het laatste huis van H.H. Kan |
|||
Op de foto is onder het nummerbordje 15 een bord zichtbaar met in verschillende talen leesbaar dat dit huis de Pakistaanse ambassade is. In dit huis heeft mijn grootvader H.H. Kan, voormalig Volksraadlid, na de 2e wereldoorlog tot zijn dood in 1951 gewoond. Het was tevens zijn laatste huis dat hij zijn bezit kon noemen. | |||
Deze doormidden gebroken marmeren naamplaat is een stille getuige van de gewelddadige roof en bezetting van het huis Djalan Teuku Umar 15. Het was ingemetseld in de toegangspoort op de plaats waar nu het bord van de Pakistaanse Ambassade staat. Na de Japanse bezetting stonden nog enige andere huizen op naam van mijn grootvader H.H. Kan. De bewoners van deze panden echter zagen deze panden als hun eigendom, eerlijk gekregen van de Kempe Tai. Dat mijn grootvader en zijn broer op respectievelijk no. 15 en no. 11 konden gaan wonen was te danken aan een acte van voor de Japanse bezetting waarin ze als hoofdbewoner van deze panden waren vermeld. |
|||
Op de dag dat hij stierf, werd hij opgebaard in een open kist in de voorgalerij van zijn huis. Deze voorgalerij is een open hal en op de foto zichtbaar als het naar voren stekend gedeelte, rechts. Van de open voorgalerij kon men via verscheidene deuren het huis binnen komen. Deze deuren waren normaal meestal goed dicht. Bezoekers liepen gewoonlijk achterom. In de eerste kamer achter de voorgalerij stond het voorouderaltaar. In het kader van mijn opa’s begrafenis was er een ceremonie voor het opbaren en gereed maken van de kist en werden er wierook stokjes gebrand. Om een directe verbinding tussen de kist en voorouderaltaar te verkrijgen stond op die bewuste dag, zijn sterfdag, bij wijze van uitzondering, de dichtstbijzijnde deur tussen voorgalerij en de altaarkamer open. De kist stond zo dicht mogelijk bij het altaar geplaatst, dus precies voor deze open deur. Blijkbaar waren ze getipt dat een deur open stond, want opeens drong een groep Pakistani met geweld door deze deur het huis binnen en kraakten en bezetten het huis. Tijdens hun ‘kraak- en bezettingsactie’ moesten de Pakistani langs en voorbij de doodskist met hun bagage, zoals koffers en dozen. Daarbij hinderden ze mijn vader die bezig was met de begrafenis ceremonie bij de kist. Specifiek herinner ik me een incident waarbij net op het moment dat mijn vader een parel in de mond van mijn grootvader bracht (een dodenritueel), hij door een der binnendringende Pakistani naar voren werd geduwd en tegen de kist viel. Ik voelde de ingehouden woede van mijn vader, en daarbij verontschuldigde deze Pakistani zich niet eens. Van mijn moeder hoorde ik op latere leeftijd dat de politie weigerde te komen omdat het om een ‘bevriende moslimstaat’ ging. Het Pakistaanse Ambassadepersoneel is sinds die dag niet meer weggegaan. |
|||
Wel hadden de Pakistani nog geprobeerd om ook het paviljoen waarin mijn tante Lucy, de oudste dochter van mijn grootvader, woonde, te bezetten. Dat dit niet is gelukt was te danken aan het feit dat ze met iemand was getrouwd die de Duitse nationaliteit had. Later kwam er ook een bord aan de voorkant van dit paviljoen met het opschrift: “Milik Djerman Barat” (Eigendom van de Republiek West Duitsland) en een vlag. Dit bord kreeg later nog een vertaling in het Duits en Engels “Bundesrepublik Deutschland’’ en “West Germany”. Het weinig huisraad en eigen spullen van mijn grootvader in het woonhuis, die nog waren gered uit zijn in beslag genomen oorspronkelijk woonhuis op ‘Parapatan’, werd zonder pardon door de Pakistani in de voortuin en op straat gedumpt. Daarmee gingen opnieuw vele zaken verloren zoals foto’s, belangrijke documenten, familie gegevens en dergelijke. Voor de 2e wereldoorlog bezat mijn grootvader 3 villa’s. Het woonhuis op Parapatan, een buitenhuis voor zijn vrouw te Tjitjoeroeg en Villa Mei Ling in Bandoeng. |
|||
|
|||
Nawoord
Dit verhaal legt een aantal aspecten van de samenleving in Indonesië bloot. 1. Had tijdens Nederlands Indië mijn grootvader nog enig invloed, dan was dit tijdens de Republik Indonesia van president Sukarno tijd, tot nul gereduceerd. Het feit dat de politie weigerde te komen om de Pakistani te verjagen demonstreert dat Chinezen niet alleen tijdens de “bersiap tijd” maar ook in de periode daarna, volkomen rechteloos waren. Zo waren de Chinezen een doelwit voor pogroms zoals in bijvoorbeeld 1960 en 1963 en zelfs genocide in 1965 en 1998. 2. Mijn grootvader had de haat van nationalisten in Indonesia op zich geladen door in de Volksraad te stemmen tegen de petitie Soetardjo. Dit uitte zich na de soevereiniteitsoverdracht in verschillende pesterijen, met als laatste vlak voor zijn dood, namelijk dat hij in de gevangenis werd gezet omdat hij zogenaamd illegaal een revolver bezat. 3. Hij had een officiële wapenvergunning van de Nederland Indische overheid. Volgens mijn vader kwam hij ziek uit de gevangenis en is hij daarom kort daarna overleden. Dit incident kwam zelfs in de Nederlandse kranten. zodat er bezorgde brieven uit Nederland kwamen aan mijn vader van o.a. zijn celloleraar Charles van Isterdael. Op de foto van het huwelijk van tante Hilda, dochter van H.H. Kan (uiterst rechts) en Lie Tien Nio ( in donkere jurk) met Jesse Sung, de zoon van Chinese consul in Nederlands Indie, is te zien hoe groot dit scherm was.
De nacht dat mijn grootvader werd opgepakt door de Japanners droomde mijn grootmoeder in Tjitjoeroeg dat het scherm omviel. Deze nacht is dankzij het dagboek van journalist Nio Joe Lan ( Dalam Tawanan Djepang, 2e druk 2008, p. 20) precies te achterhalen namelijk de nacht van 26 op 27 april 1942. Na WO II was dit lakscherm verdwenen. De Pakistani hebben nooit huur betaald. Erger nog, tijdens de afwezigheid van mijn vader in Nederland tussen 1954 en 1957 hadden de Pakistani het voor elkaar gekregen dat in het Kadaster zij als hoofdbewoner geregistreerd werden en met deze kadasterverklaring probeerden ze mijn tante Lucy uit het paviljoen te krijgen. De Duitse Ambassade plaatste daarom een officieel bord dat dit paviljoen “Bundes Republiek Deutsland” was en daarbij in het Bahasa Indonesia: "Milik Republik Djerman Barat" (Eigendom van de republiek West Duitsland). De woede over de tegenstem van H.H. Kan in de volksraad tegen de petitie Soetardjo bleek ook nog aanwezig toen ik op school was in de periode 1957-1965. Tijdens geschiedenisles werd breed uitgemeten door de leraar: “Jouw grootvader probeerde altijd in een goed blaadje te staan bij het Nederlands gezag daarom was hij zo’n verrader van het land waar hij was geboren”. Door deze “roem” van H.H. Kan kreeg onze familie trouwens het stempel ‘Blandist’ en last van extra discriminatie. Dat was vooral vervelend toen de Nieuw Guinea kwestie op zijn hoogtepunt was. |
|||
Sioe Yao Kan Berkel, Laatste update augustus 2021
Dit artikel is eerder in verkorte versie gepubliceerd als Foto met Verhaal nr. 16 op www.CIHC.nl |