Inleiding |
||
Muziek was en is alom aanwezig in mijn familie. Ik had een moeder die cello speelde, een vader die cello en piano speelde en van vaderskant een grootmoeder die piano speelde en een grootvader die viool speelde. Daarbij bespeelden ook verscheidene broers en zussen, neef en nichten, ooms en tantes een muziekinstrument. Ik ben de 3e generatie die van klassieke muziek geniet en zelf speelt. Dus klassieke muziek is bij mij ingebed in een musicerende familie. Dit verhaal beschrijft in eerste instantie mijn eigen muziekgeschiedenis aangevuld met eigen waarnemingen bij mijn familie en enkele gebeurtenissen mij bekend door overleveringen. |
||
1. Mijn eerste herinneringen aan klassieke Muziek |
||
Ter ere van mijn geboorte in 1948 kreeg mijn vader die maand een toeslag op zijn salaris. Hij was ambtenaar bij het Ministerie van Financiën in Nederlands Indië en in Nederland op ziekteverlof met de hele familie. |
||
Er is een foto bewaard, waar ik in de box zit als peuter van anderhalf jaar met een badminton racket en een stok om ‘’Cello’’ te spelen. | ||
Echt bewust hoorde ik klassieke muziek elke donderdagavond als mijn vader Louis Kan bij ons thuis in Djakarta in de voorkamer van het paviljoen aan de Van Heutszboulevard (later Dj. Teuku Umar) no 13 met prof. Dr. R.F.Beerling, oogarts O.C Rappaport en violist Soerio de kwartetten van Beethoven, Haydn, Schubert en Borodin speelden. Ik mocht dan ’s avonds in de dichtstbijzijnde kamer naar bed om al luisterend in slaap te vallen. In deze kwartetten heeft de cello een heel mooie partij. Bij mijn zus Gie Tjin is uit die tijd vooral het kwartet van Borodin (no. 2) bij gebleven. |
||
Bijzonder was de manier van vioolspelen van Rappaport die de viool niet onder zijn kin maar op zijn knie hield. | ||||
Een leuke bijkomstigheid bij deze muziekavonden waren de overtollige kroketjes die wij als kinderen kregen, vooral als de speelavond door iets niet door kon gaan ( zie het bord op de foto links onderaan.). | ||||
Het kwartet werd uitgebreid voor het spelen van kwintetten met de heer Heijligers als tweede cellist, of dr. Sie Boen Liep als tweede altviool. | ||||
Uit deze tijd is ook het kwintet van Schubert me bij gebleven. Dit kwintet werd dan ook tijdens de begrafenis van mijn vader op zijn verzoek ten gehore gebracht. | ||||
Naast het kwartet, speelde mijn vader ook in een amateurorkest. De repetities van dit orkest werden gehouden in de voorgalerij van het hoofdgebouw van ons huis aan de Dj. Teuku Umar 13. Ook zichtbaar zijn de geweien van het ‘Java Hert’ geschoten door mijn grootvader Tan Tjoen Lee. |
||||
In het midden vooraan is de dirigent, Tordasi en links dr. Sie Boen Liep de organisator. Geheel links mijn vader Louis Kan. |
||||
Een leuke anekdote uit die tijd: |
||||
Nu had mijn oudste broer de gewoonte om op het grasveld in de voortuin op de maat te dansen en ook de maat te dirigeren. De dirigent werd door dit zodanig afgeleid dat hij van slag raakte. Mijn broer moest ogenblikkelijk stoppen. |
||||
In die begintijd werd het amateurorkest aangevuld en versterkt door leden van het Radio Orkest zoals tijdens het optreden met de violist Lim Kek Han (Chang?). |
||||
In de foto het orkest met solist tijdens een opname voor de radio (RRI) |
||||
Lees verder “Het amateur Orkest van Djakarta” op deze site. |
2. De Cello |
||
Het cello spelen van mijn vader begon tijdens zijn studie in Delft. Mijn vader speelde al piano toen hij in 1923 naar Delft ging om architectuur te studeren. Naast zijn studie ging hij geregeld naar concerten. |
||
Hij kocht een goedkope eenvoudige cello met stok. Blijkbaar zag van Isterdael in mijn vader een grote cellist in wording. Toen Van Isterdael een gloednieuwe cello kreeg die speciaal voor hem was gebouwd bood Van Isterdael deze cello aan mijn vader aan. De prijs was echter buiten het budget van de studie toelage. De vrouw van zijn vriend en schilder Roel Alberts (tante Francine) bood aan het bedrag voor te schieten. Uiteindelijk kwam het er niet van. In zijn verdere leven heeft hij herhaaldelijk geprobeerd deze cello alsnog te kopen zo erg speet hem de gemiste kans. Wel had Van Isterdael voor mijn vader een cellostok uit Parijs meegenomen met stempel Albert Caressa a Paris (1866-1930). Uit literatuur echter blijkt dat Caressa geen strijkstokken maakte. De echte maker is Jules Fetique (1875-1951), die voor de firma van CARESSA en FRANÇAIS van 1917 tot 1934 werkte. |
||
Het spreekt bijna vanzelf, dat toen we in 1954 weer in Nederland waren en ik de kans kreeg een muziekinstrument te leren bespelen, mijn eerste keus de cello was. | ||
De vroegere cello leraar van mijn vader, Charles van Isterdael, was echter reeds te oud en die stelde daarom zijn leerling Cornelis (Kees) Preuyt voor. Ook mijn moeder nam les bij Preuyt. Er werd voor haar een cello gekocht bij Joseph Vedral, vioolbouwer in Den Haag. Bij deze vioolbouwer Vedral was toentertijd in 1948 ook de cello van mijn vader gekocht. Bij de keuze toen van mijn vaders cello was Van Isterdael betrokken. De cello van mijn moeder werd gekozen omdat mijn moeder de rode lakkleur zo mooi vond. Dit was eigenlijk tegen het advies van Preuyt in. |
||
3. De Piano |
|||
Net voordat we in 1954 terug gingen naar Nederland kwam er een piano (vleugel) in huis. |
|||
De vleugel was een Blüthner net als die in Parapatan, Batavia, het huis van mijn grootvader H.H. Kan. Met de komst van deze vleugel ging een lang gekoesterde wens van mijn vader in vervulling. Toen mijn vader in 1925 terug van Delft kwam mocht hij niet meer op de vleugel van zijn ouderlijk huis Parapatan spelen. De vleugel ging zelfs op slot. | |||
Natuurlijk leerden alle kinderen van ons gezin piano spelen. | |||
Het idee was dat ik bijvoorbeeld met mijn zus Gie Tjin samen kon spelen. |
|||
Ze heeft echter deze stukjes nooit gespeeld. Kort nadat deze foto was gemaakt hield ze er mee op. Ook zus en broer; Wan Tjing en Sioe Lee stopten toen met piano spelen. Het samen muziek spelen gebeurde dus vooral met mijn vader. |
|||
Badings bracht ons ook de eerste LP met elektronische muziek. Het was een experimentele LP met een overzicht van mogelijke elektronisch gegenereerde geluiden en zijn compositie ‘Kain en Abel’.De elektronische geluiden werden met behulp van oscillatoren gegenereerd. De klankkleur kon worden gevarieerd door de keuze aan boventonen. | ||
Deze LP werd in het Philips Natuurkundig Laboratorium opgenomen en vermeld in het Philips Technisch Tijdschrift jaargang 19 (1957) no. 9. |
||
Mijn broer Sioe Bing kreeg pianoles van de vrouw van Preuyt namelijk Madeleine Margot. Mijn oudste zus Wan Tjing en broer Sioe Bing kregen ook les op het accordeon. Maar het instrument was zo groot en zwaar zodat dit probeersel wel moest mislukken. | ||
Mijn piano juf was Joop Muller. Mijn moeder kwam op haar naam na het lezen van haar boek: De Jeugd vraagt Muziek. Toevallig woonde Joop Muller ook in Den Haag en wou ze me als leerling hebben. |
||
Behalve de gebruikelijke etudes van onder anderen Czerny en Petri kreeg ik ook les in solfège en compositieleer. |
||
Joop Muller organiseerde ook voorspeelavonden voor publiek. Toen ze hoorde dat ik ook celloles kreeg, vroeg ze me op zulke avonden 2 keer te spelen. Een keer een ingestudeerd pianostuk en een keer cello met piano begeleiding door een andere leerling. |
Joop Muller had zelf ook cello gespeeld maar ik heb haar nooit zien of horen spelen, alleen de cello was te zien in de leskamer. Behalve les geven was Joop Muller ook heel erg betrokken bij mijn dagelijks leven. Zoals te zien in deze briefkaart uit 1956: |
||||
“Beste Yao, |
||||
Toen ik met mijn ouders tussen 1954 en 1957 in Nederland verbleef kreeg ik dus cello les en pianoles. Mijn cello leraar vond het echter beter dat ik dwarsfluit zou spelen in plaats van piano. Maar mijn ouders vonden de aanschaf en lessen van een derde muziek instrument toch wat te veel van het goede. Het idee bleef me bij en toen ik terug in Indonesië een bamboe dwarsfluitje kreeg van onze “kokkie” Illah werd deze uitgeprobeerd. |
||||
Wonderwel was dit bamboefluitje redelijk zuiver van toon. Het was praktisch een klep-loos renaissance fluitje. Dus toen mijn ouders een plaat kreeg met een fluitkwartet van W.A. Mozart was het een leuke uitdaging om op deze bamboe fluit zonder muziek partituur de fluitpartij van dit kwartet spelen. |
||||
Tijdens het verblijf in Nederland van 1954 tot 1957 speelde mijn vader samen met verschillende collegae van het werk maar het regelmatigste speelde hij met een pianist (Kooimans?) die ook op de Frankenslag woonde en zo ontstond het duo Frankenslag. De pianist schilderde ook en heeft mijn zus Gie Tjin en mij uitgetekend. |
||||
Voor vertrek terug naar Indonesië was er nog een reünie met Charles van Isterdael waarbij behalve mijn ouders en Kees Preuyt ook zijn dochter en schoonzoon en kleinzoon: Nannie en Arie en Nanno in het Veld, aanwezig waren. |
||||
Toen onze familie in 1957 terug ging naar Indonesië bleven mijn oudere zus Wan Tjing en broer Sioe Bing voor hun studie in Nederland. Van de schilder Roel Alberts kreeg mijn vader in 1957 als afscheidcadeau een schilderij dat het dubbelconcert voor twee violen van J.S. Bach uitbeeldde. Met dit schilderij kwamen de thema’s muziek en schilderkunst die tijdens de studietijd van mijn vader in Delft een rol hadden gespeeld weer bij elkaar. |
||||
4. Weer in Djakarta, Indonesië, 1957 |
||||||
Weer terug in Djakarta werd het musiceren minder frequent. Ik zelf speelde cello en piano. Mijn ouders speelden beiden cello. Mijn vader gaf me nog wat cello les en we speelden quatre mains op de piano. |
||||||
Ook speelde ik samen met mijn vader in het Djakarta Amateur Orkest. Dit orkest was een voortzetting van het orkest waarin mijn vader speelde voordat we van Djakarta naar den Haag gingen in 1954. Dr. Sie Boen Liep was nog steeds de drijvende kracht achter het orkest. Meestal speelde het orkest in het “Gedung Kesenian” (ook vroeger bekend als Schouwburg Weltevreden). |
||
De heer Soerio kwam langs met zijn vrouw met het idee om een kwartet te stichten. Mijn vader vond echter dat de spirit eruit was nu zowel prof. Beerling als ook Rappaport er niet meer waren. |
||
Intussen in Nederland leerde mijn broer Sioe Bing naast Piano ook Viool te spelen. Echter kort na het maken van deze foto hield hij ermee op. |
||
5. Het samen Musiceren in Europa tijdens mijn studie |
||||
In 1971 migreerden we uit Indonesië weer naar Europa. Eerst in Duitsland, later in Nederland. Opmerkelijk was dat voor mij het samen musiceren me een basis gaf om een vriendenkring op te bouwen zowel in Duitsland als ook later in Nederland. |
||||
Door mijn cello spel begon Gerhard ook cello te spelen. Zijn cello had ik nog helpen uitzoeken. |
Omdat het uitkiezen en kopen van een goedkope goede naamloze cello moeilijk was, werd een nieuwe en net gebouwde cello gekozen. Het criterium was de bouw en zijn potentie om een goede cello te worden in de toekomst. Gekeken werd naar de houtnerven en de afwerking van de randen en f gaten. Die verwachting heeft deze cello na ca. 20 jaren gelukkig wel waar gemaakt. Later toen ik wegging vanuit Duitsland naar Nederland, hebben mijn zus Gie Tjin en ik nog een rondreis door zuidoost Duitsland gemaakt. Zo kwamen we ook in Mittelwald, de vioolbouwer stad en vioolbouwer school in Duitsland. Daar liet een vioolbouwer me uitkiezen welke cello het beste was. Dit moest gebeuren alleen maar op het uiterlijk, zonder ze te bespelen en het horen van hun klank. Tot zijn verbazing koos ik de juiste. Als student kon ik in Stuttgart tegen reductie naar concerten in de Liederhallen gaan. Zo heb ik verscheidene beroemdheden ‘life’ meegemaakt zoals o.a. pianisten Alfred Brendel en Jorg Demus, fluitist Piere Rampal, het Amadeus kwartet, het Beau Arts piano trio en cellisten Michail Meisky en Rostropovich. Ook kwamen Kees Preuyt met zijn vrouw Madeleine Margot bij mijn ouders om samen te musiceren en lekker te eten. |
||||
Geregeld kwam ik tijdens mijn studie in Stuttgart ook bij mijn ouders in Rijswijk Nederland. Ik speelde daar samen met mijn vader en mijn moeder. Later in Delft speelde ik in een groep van de vereniging voor huismuziek. Maar ze speelden alleen renaissance muziek waarin ik de bas moest spelen, saai spel, dus dat was van korte duur. |
6. Mijn Eindhovense periode |
||
In Eindhoven bleek er in de zelfde straat Ímstenrade waar ik woonde, zowel een pianist (Henk Boot) als ook een fluitist (Diederik Veersema) te wonen. Zo ontstond het “Imstenrade Trio”. |
||
Op dit klavecimbel kon op Barok toonhoogte van a=415 Hz en ook op moderne stemming van a=440 Hz worden gespeeld. Voor deze conversie kon het toetsenbord een halve toon worden verschoven. Later werd ik lid van het Nederlandse Klavecimbel Genootschap om het klavecimbel spel en klavecimbel onderhoud te leren. Ik was zelfs actief als redacteur van het genootschapsblad. |
||
Tijdens mijn verblijf in Eindhoven zag ik bij toeval ik een occasion dwarsfluit in een muziekwinkel daar. Deze fluit werd door de fluitist van het Imstenrade Trio getest en wel bevonden en toen voor een gereduceerde prijs gekocht. Mijn celloleraar Kees Preuijt die zelf ook dwarsfluit speelde, had in 1956 reeds geopperd dat een dwarsfluit als tweede instrument naast de cello beter was dan piano. Dus met deze aankoop ging een lang gekoesterde wens in vervulling. | ||
De volgende opgave was een leraar te vinden om deze fluit te leren bespelen. Dit bleek niet zo eenvoudig als het kopen van de fluit. Er waren in Eindhoven en randgemeentes wel drie officiële muziekscholen, echter geen één wilde mij als leerling aannemen. Het ging meestal al mis met één van de éérste vragen namelijk: heb je al een instrument. Nu het antwoord was natuurlijk ja. Direct daarna kwam de vraag wat voor merk de dwarsfluit was. Mijn fluit was door A.K Cooper in Engeland gemaakt met een speciaal E mechanisme patent van de firma Bossey and Hawkes. Hiermee sprak de hoge E gemakkelijker aan. Nu deze antwoorden deden de deur direct dicht. Cooper was een totaal onbekend merk. Zo konden ze niet voor het resultaat instaan, als het nou bijvoorbeeld een Yamaha was geweest dan was deze fluit tenminste nog van een goed merk. |
De fluitist van ons Imstenrade trio had een verzameling antieke fluiten. Zo kwam ik op het idee om ook antieke fluiten te gaan verzamelen. Ik wou echter daarbij ook deze fluiten weer bespelen. Met een leertje of kurkje hier een veertje daar had ik enige fluiten weer bespeelbaar gekregen. Met name 2 één klep traverso’s, een ebbenhouten gemaakt door Richard Potter (1728 – 1806) gemaakt (ca. 1750) en een buxushouten gemaakt door Scott (ca. 1770) en een buxushouten 6 klep traverso gemaakt door Paul Belles (ca. 1790). De laatste had een uitschuifbare kop zodat die kon worden gebruikt bij een stemming van a = 415 Hz tot a = 430 Hz. en deze werd daarom bij samenspel met instrumenten op a=415 stemming gebruikt. | ||||
Richard Potter was hofleverancier voor de zelfde koning waar Handel in dienst was. Daarom was de ebbenhouten traverso geoptimaliseerd voor de stemming van de stemvork van Handel van ca. 1750 in London met een a van 423 Hz. |
||||
Het willen verzamelen van antieke fluiten was een gegeven, het vinden van zulke fluiten was het andere. Gelukkig heeft het toeval me geholpen. |
||||
Om te kunnen samenspelen met ander barok gestemde instrumenten zoals klavecimbels had ik dus een traverso nodig die gestemd is op de standaard barok stemming met een a van 415 Hz. De ebbenhouten en de buxushouten één-klep traversos waren beiden van Engelse makelij. Ze waren gestemd op de Engelse barok stemming van een a op respectievelijk 423 Hz en 425 Hz. Om de standaard lagere barok stemming van 415 Hz te verkrijgen moest de traverso worden verlengd. In de 18e eeuw werd deze verlenging verkregen door gebruik te maken van een langer tussenstuk bij de traverso. Meestal had een fluitist een hele reeks van tussenstukken één voor elke stad met eigen stemming. Dit langere tussenstuk werd door Eric Hoeprich de klarinettist van het Orkest van de Achttiende Eeuw gemaakt. Voor de toonzuiverheid, ofwel zo mogelijk gelijke afstand tussen de toonhoogtes, werd het tussenstuk voor de buxushouten traverso gemaakt. Jammer genoeg kon dit niet bij de betere ebbenhouten traverso omdat het voetstuk van de ebbenhouten korter is dan die van de buxushouten. Hoe korter het voetstuk hoe langer het tussenstuk moet zijn om de lage a = 415 Hz te verkrijgen. Bij gelijke afstand tussen de vingergaten van het voetstuk en tussenstuk zal de afstand tussen de tonen onderling ongelijk zijn omdat deze afstand bij het voetstuk reeds vast ligt. Ofwel de fluit klinkt vals. |
||||
De buxushouten zes kleppen traverso van Paul Belles vond ik bij een gepensioneerde verzekerings- agent de heer Hamelaers. Hij verzamelde muziekinstrumenten uit inboedels van overleden klanten. Het adres kreeg ik van Erik Hoeprich. Door het uitschuifbare kopstuk kon ik de stemming aanpassen op de barokstemming van 415 Hz. |
||||
Zo kwam ik geheel in de wereld van muziek spelen op authentieke instrumenten. Ik ging elk jaar naar het Festival van Oude Muziek in Utrecht. Bij één van zulke dagen zag ik een Piccolino blokfluit. |
||||
Ook volgde ik ‘master classes’ voor barok cello, traverso en klavecimbel. |
||||
Als spin-off kon ik een barok cellostok voor studenten kopen bij de vriend van Anner, Wim Bouman. Ook leerde ik de speciale streektechnieken van zo’n stok. Bijvoorbeeld vibrato met de stok door een bepaalde druk fluctuatie. |
||||
Op zich was deze bijeenkomst ook uitzonderlijk omdat daar twee meester-leerling lijnen samen kwamen, beide met oorsprong Charles van Isterdael. Anner was een leerling van Karel van Leeuwen Boomkamp die weer een leerling was van Charles van Isterdael. Ikzelf was een leerling van Kees Preuyt en mijn vader die beiden leerlingen waren van Charles van Isterdael. Een controversieel onderwerp is het gebruik van darmsnaren. Darmsnaren worden gebruikt bij het spelen op een barok cello om de klankkleur zo dicht mogelijk te benaderen van die de componisten toen in de 18e eeuw moeten hebben gehoord. Tegenwoordig hoor je meningen van spelers op barok cello’s dat het spelen op darmsnaren “zo gemakkelijker gaat” en “zo natuurlijk als vanzelf gaat” en ook “dat ze zo goed aanspreken”. In de begin periode van mijn cello spelen waren er alleen darmsnaren. Uit die periode kan ik bovenvermelde claims niet herinneren eerder het tegengestelde. Ook waren darmsnaren om de haverklap ontstemd en als je dan eindelijk goed gestemd had dan braken ze en kon weer helemaal overnieuw beginnen. Als spin-off van de master class voor traverso kreeg ik de gelegenheid samen met conservatorium studenten te musiceren. |
||||
Er was een lerares die me wel wou klaarstomen voor het toegangsexamen van het conservatorium maar dan moest ik wel stoppen met traverso spelen want dat was slecht voor mijn embouchure. Nu was ik juist zo trots dat ik me dat had aangeleerd. Ook op het werk bij Philips kreeg ik het erg druk dus een conservatoriumstudie is er nooit gekomen. | ||||
Echter het kunnen fluitspelen opende wel de mogelijkheid om ook trios voor twee fluiten te spelen. Ik speelde in het Imstenrade trio dus op twee houten dwarsfluiten met moderne kleppen van het “Boehm systeem” en gestemd op de standaard a van 440 Hz. Dit omdat de fluitist op een moderne fluit speelde die natuurlijk op de huidige standaard a van 440 Hz was afgestemd. |
Een palissanderhouten fluit die is gemaakt door Charles Borromée Mahillon (1813-1887). De ebbenhouten fluit had een typische Louis Lot “teardrop ofwel traandruppel dis klep”. De ebbenhouten fluit had een cilindrische buis, de palissander fluit had een conische buis die naar de voet toe afnam in diameter, net als bij een traverso. Op de laatste kon je dus spelen als op een Traverso met een traversoklank maar wel met het gemak van moderne Boehm systeem kleppen. Door het open kleppen systeem kun je op deze fluit ook, indien nodig voor de traverso klankkleur, “vorkgrepen” van een traverso toepassen. |
||||
Naast het Imstenrade Trio speelde ik ook in een trio van piano, viool en cello, alle deelnemers waren werkzaam op het Philips Natuurkundig Lab. Het plan was alle Beethoven pianotrio’s te spelen. Het kwam echter niet verder dan de eerste drie trios. Dit trio viel uit elkaar toen de violist van het Nat Lab weg moest wegens verandering van werkkring (het zogenaamde doorstromen naar de industrie).
De muziek van deze trios had ik van Nannie in het Veld gekregen die de muziek bibliotheek van haar vader Charles van Isterdael beheerde. |
7. Muziek in Diemen en Berkel |
||||
Voor het werk verhuisde ik van Eindhoven naar Amsterdam/Diemen. Met het vertrek uit Eindhoven kwam ook een eind aan het Imstenrade Trio. |
||||
Ik zag mezelf al elke week naar het concertgebouw gaan. Dit viel echter tegen. De enige keer dat ik ernaar toe ging was voor Yo Yo Ma met een in prijs gereduceerde kaart, omdat die niet was opgehaald. Deze kaart kostte desondanks 50 gulden. Een heel bedrag, duurder dan CD. |
||||
Als één van de afscheidscadeaus van het werk in Eindhoven kreeg ik van de Glas Werkplaats, waar ik ook de leiding aan had gegeven, een “KANFLUIT” |
||||
Het samenspelen was vanaf toen voornamelijk met een vriend van het werk die klavecimbel speelde en die me ook bij het klavecimbel genootschap had geïntroduceerd. Tijdens één van de dienstreizen naar Moscow kon ik op de “Black Market” een vreemde dwarsfluit op de kop tikken. Het was gemaakt door G. Rudolf Uebel in Oost Duitsland. |
||||
Het kopstuk leek niet bij de rest te passen. Opmerkelijk was ook dat het traditionelen middenstuk en voetstuk bij deze fluit één massief geheel was. De kleppen volgden het traditionele Boehm systeem, echter deze fluit had een open Gis klep. Pas veel later hoorde ik dat de maker van deze fluit omdat hij in Oost Duitsland woonde afgesloten was van de westerse kennis op het gebied van dwarsfluiten en daarom een eigen weg was gegaan. Ook bleek dat menig gevluchte fluitist uit het Oostblok bij voorkeur deze fluiten van Uebel hadden. Met deze fluit experimenteerde ik met een open Gis klep. Natuurlijk was ik gewend met een gesloten Gis klep te spelen. Dus het was wel moeilijk wennen. Een voordeel dat je voortdurend de Gis klep moest dicht houden was dat je een steuntje voor je linker pink had, daarom was de fluit stabieler. |
8. Muziek in de familie Kan |
||||
Zoals reeds vermeld was de familie van mijn vader heel muzikaal. Mijn grootvader speelde viool en mijn grootmoeder piano.
Mijn grootvader Hok Hoei Kan met dochter Irene ca. 1922. Volgens mijn vader speelde mijn grootvader heel vaak de Chaconne van J. S. Bach.
|
||||
Oom Dary en Tante Irene ca. 1922 |
||||
Tante Irene had voor haar pianospel de eerste prijs gekregen namelijk de tas van Mére Pelangie |
||||
Mijn vader Louis op de piano en oom Teddy op de viool ca. 1922 | ||||
Mijn tante Lucy, mijn vaders oudste zus, zou volgens haar dochter Bie Giok, op rondreis door Europa in 1921 met haar vader ook piano hebben voorgespeeld op het conservatorium in Geneve. Ze kon direct blijven zo goed was ze. Haar vader vond echter toen dat zijn dochter niet alleen in Europa kon blijven en bovendien was ze reeds voorbestemd om te trouwen bij thuiskomst in Indie. Om haar mee te krijgen terug naar Indie kocht hij in Italië een dure oude altviool. Oom Riki, mijn vaders oudste broer, speelde viool en ook hij had een Guarneri viool van zijn vader gekregen.
|
||||
|
||||
Echter, volgens nicht Bie Giok, toen mijn vader in 1924 geld vroeg voor vleugel werd de broer van zijn vader, Han Khing Bie, die over geld van de familie ging, zo boos dat in plaats van een som geld hij een one-way ticket naar huis kreeg. Eigenlijk had hij in plaats van een vleugel de cello van Van Isterdael willen kopen. Dit verhaal heb ik nooit van hem zelf gehoord. Hij zei altijd dat hij zijn studie in Delft moest onderbreken in verband met de crisis. |
||||
Terug uit Nederland mocht mijn vader niet op de vleugel in zijn ouderlijk huis Parapatan spelen. Er kwam zelfs een slot op. | ||||
Van mijn neven en nichten weet ik dat de volgende zich actief met muziek maken bezig houden of hebben gehouden: Nicht Mei Ling, dochter van tante Hilda de 2e zus van mijn vader speelde dwarsfluit. Dus aan tante Hilda vroegen mijn ouders advies of ik als 3e instrument dwarsfluit zou leren spelen. Het advies was: dit is een veel te moeilijk instrument voor hem. Resultaat voor mij geen dwarsfluit. |
||||
Neef Sioe Ling Kan speelde gitaar. Zijn moeder, tante Len de zus van mijn moeder, vertelde ons dat ze geregeld naar Spanje moesten met 1 a 2 gitaren. In Spanje kocht hij dan nog één erbij. Verder nicht Soei Lian Kan: blokfluit en nicht Merry van den Heuvel: piano en cello en gitaar. De laatste is cello gaan spelen omdat ze mijn vader hoorde spelen toen die samenspeelde met haar moeder (zijn jongste zus) tante Irene. Recent hoorde ik dat tante Lucy naast piano en (alt) viool ook als alt zong. Haar dochter Bie Giok speelde piano en haar kleinkind, de zoon van Bie Giok, ook piano. Hij is nu archivaris van een muziek bibliotheek. |
||||
Nawoord |
||||
Door drukte op het werk bij de klavecinist van het werk en artrose bij mij, werd het actief samen musiceren en muziek beleven de laatste 20 jaar steeds passiever. Ook het Festival van Oude Muziek in Utrecht lijkt tegenwoordig (na 2000) minder spannend dan in de periode 1981 tot 1995 toen ik nog geregeld dit evenement bezocht. Op dit ogenblik is de muziek beleving zo passief dat ik zelfs nauwelijks meer een CD opgezet. Ik luister alleen maar naar Radio 4 en YouTube op de computer. Als je het gehele verhaal leest lijkt het alsof ik vanaf mijn jeugd continu gemusiceerd hebt. Echter in feiten waren er meerdere periodes dat het musiceren volledig stopte. |
||||
Berkel, januari 2018 | ||||
Aanvulling: maart 2022 |